Mijn ochtendverslag werd dit stukje:
Prima geslapen tot 8. Gedroomd. Alles al weggezakt, James S. kwam er in voor.
Barbara reageerde op de palmboom voor het raam met ‘you must be in heaven’. Nou, zo voelt het niet. Ik voel me eerder kut. Een onzekere toeschouwer.
Na mijn verhuizing liggen ze even op een stapel; indrukwekkend, bijna veertig centimeter hoog. (En ik heb al een pak naar huis gestuurd, en er blijft maar bijkomen).
De andere kant is natuurlijk, dat ook dit getuigd van een diepe wanhoop, van een onrust, van een zekere ontevredenheid met het tot op heden bereikte. En, komt op terwijl ik dit typ, van een missie.
En voor zover die missie van het ‘ik’ komt, is er iets mee aan de hand.
Iemand wierp mij voor de voeten dat ik het jnanischap claimde.
In mijn ogen is dit een overdreven gelegenheidsuitleg (alles wat ik denk dat je zegt, kan tegen je gebruikt worden) van iets wat ik schreef, maar dit terzijde. Als ik schrijf dat ik een jnani ben dan bedoel ik natuurlijk dat het pad via de kennis mijn favoriete pad is.
En, wellicht een grote vergissing, ik heb momenteel het idee dat er nog een werst of wat te gaan is.
Laatst reageerde een vriend op een stukje van mij met “heerlijk die Guggiaanse mix van wijsheid en de les lezen, met een vleugje onderhuids vernijn”. Tja, het is niet anders, en leuk om te doen.
Goed, de jnani kamergeleerde wil op pad, maar eerst dit stukje nog ergens typen.
Bipolaire energie is mij niet vreemd, vanmorgen nog overwogen er maar helemaal mee op te houden, maar, zoals net gezegd, het is zo leuk om te doen. En zo leerzaam. En al die plaatjes van plaatjes die langskomen. Heerlijk.
Gister mimede ik overigens, twee verdiepingen lager in dit gebouw, een jnani te zijn, En ik kwam er mee weg. En die gebeurtenis zette mij aan het denken. Maar daarover vertel ik morgen.